Verlichtings

filosofen over onderwijs

Verlichtingsfilosofen over opvoeding en onderwijs

Verlichting is het uittreden van de mens uit de onmondigheid die hij aan zichzelf te wijten heeft:

“Heb de moed, je van je eigen verstand te bedienen!”

Immanuel Kant, 1784.

De denkbeelden van de Verlichting komen voort uit die van het Rationalisme. Er zijn echter verschillen. De Verlichting heeft minder belangstelling voor metafysische systemen. Tegenover de deductie stelt men steeds meer de waarde van empirische analyse en van experimentele onderzoekingen.

Het optimistisch geloof in de Rede blijft sterk. Maar er komt confrontatie op gang om de als redelijk erkende waarheden te confronteren met bestaande verhoudingen, instellingen en overtuigingen. Er heerst een diep wantrouwen tegenover alle historisch gezag. Immanuel Kant (1724-1804) zegt dat Verlichting een kwestie van mondig worden van de mensheid is.

I.Kant, Wat is Verlichting? Ed. B. Delfgaauw, 13/14. Kampen 1988. Vgl. Albrecht Beutel, Aufklärung in Deutschland, Göttingen 2006, 151-153

Het verwerven van kennis en de uitbreiding daarvan is de bestemming van de mens. Met het toenemen van kennis groeit ook de mogelijkheid tot "zedelijke"(ethische) groei. Kennis is deugd, zo wordt het “geloof” van die tijd wel aangeduid: maar in werkelijkheid ligt dat toch iets ingewikkelder.

Via Engeland, waar de Verlichting is ontstaan, strekt zich de invloed via Frankrijk naar Duitsland uit. Overal met verschillende accenten: de Engelse Verlichting is sterk empirisch georiënteerd, en in geloofsopzicht meer deïstisch; de Franse Verlichting is meer anti-clericaal en anti- dogmatisch, terwijl de Duitse Verlichting meer poogt de door de Rede gewonnen inzichten te verzoenen en harmonisch te verbinden met het Christelijk geloof.

H.J. Störig, Geschiedenis van de filosofie, deel 2, 78-113

Zo gaf de Duitse Verlichtingsfilosoof G.E. Lessing (1729–1781) een werk uit van H.S. Reimarus (1694-1768), een der eerste en scherpste critici van de bijbelse openbaringsgodsdienst.

Vgl. J.H.Störig pag115. Praamsma, De kerk van alle tijden, Franeker 1980, deel 3, blz. 77 noemt o.a. als kritiek van Reimarus op de Schrift: - de Doortocht door de Rode Zee zou met drie miljoen Joden minstens tien dagen hebben geduurd – de opstandingsverhalen van de evangelisten zijn al te verschillend - de leer van de rechtvaardigmaking is onbillijk: de verdienste van een ander zou aan ons toegerekend worden - Christus heeft niet overwonnen: hij stierf met een wanhoopskreet. Vgl. Beutel, Aufklärung in Deutschland, 217-223.

Lessing zelf vindt de zin der menselijke geschiedenis in een steeds voortgaande opvoeding van de mensheid. De godsdienst moet stap voor stap als symbolische waarheid bij de nieuwere inzichten gevoegd worden.

In dit alles blijven God, Deugd en Onsterfelijkheid de drie postulaten van de Aufklärung.

John Locke (1632 – 1702)

Hoewel een denker uit de 17e eeuw, behoort Locke voluit tot de initatoren van de Verlichting.

Bespiegelingen of deductie uit algemene beginselen verwerpt hij: de waarneming staat voorop. Er is niets in de geest dat er niet door de zinnen ( de zintuigen) is binnengekomen. Dit is o.a. een afwijzing van de vermogens- theorie.

Deze theorie hield in dat de mens een aantal min of meer losstaande algemene krachten (wil, verstand, gevoel e.d.) heeft, die versterkt kunnen worden door oefening.

Locke is in feite een van de grondleggers van de empirische psychologie. Zijn boek hierover, Essay concerning human understanding, werd in Holland gedrukt, tijdens een periode waarin hij hier te lande om politieke redenen verbleef.

Leren is niet de ontwikkeling van aangeboren vermogens, maar veel meer het verwerven van kennis. De mens komt blanco ter wereld.

"Maar met dat “white paper” moet men voorzichtig zijn. In Some Thoughts aanvaardt Locke aangeboren begaafdheid, aangeboren gezindheid, aangeboren neigingen. Puur empirist is hij toch niet” I. van der Velde, e.a. Grote denkers over opvoeding, 168

Opvoeding heeft dus grote waarde. Aanschouwing en ervaring zijn de beginselen voor de intellectuele opvoeding.

Toch is de kennis in feite slechts een middel, om te komen tot zedelijke opvoeding. Via kennis kom je tot deugd. Tucht moet mild zijn: het kind is een redelijk wezen, en daar maak je gebruik van. Scholen stonden bij Locke onder kritiek: hoe kon je vijftig leerlingen tegelijk vormen? Locke koos voor de gouverneursopvoeding.

Locke is Deïst: hij gelooft in de goddelijke openbaring, voor zover die niet in strijd is met de menselijke rede. God als Schepper is aanvaardbaar, maar als onderhouder o.i.d. speelt Hij geen rol.

Juist gedachten als de gelijkberechtigdheid van de individuele mens, en over politieke en religieuze tolerantie, brachten een persoonlijkheidsideaal met Engelse trekken: de beheerste zoeker naar waarheid, flegmatisch, gelovig moralist, pleiter voor onafhankelijk zelfstandig denken. Dat sprak elders in Europa aan. Zijn gedachte beïnvloedden velen, o.a. Rousseau.

Jean Jacques Rousseau ( 1712 - 1778)

Rousseau, veel geprezen en veel gesmaad. Voor de één is hij een stormvogel van de revolutie, waar geen God en geen meester meer bestaan.

Geen God en geen meester? Ik noem hier de kenschets die ik als leerling der Gereformeerde Onderwijzers Opleiding indertijd meekreeg.

Voor de ander is hij de schepper van Emile, met de met de beroemde openingszin, waarbij hij verklaart dat alles goed is zoals het uit de handen van de Schepper komt, maar degenereert als het in handen van de mens komt. Het kind is in wezen een goede schepping. Opvoeding moet er op uit zijn de natuurlijke staat van het kind niet te bederven.

Rousseau werd wel de “ontdekker” van het kind genoemd. Echter, aandacht voor het eigene van het kind- zijn is ook elders en al veel eerder te vinden. Te denken valt aan Comenius. Maar ook op gewoon dagelijks niveau. Zo laat B.Kruithof in Zonde en deugd in domineesland zien dat er wel degelijk aandacht voor het eigene van het kind was. Hij kruist de degens met de Franse auteur Ph.Ariès, die in zijn boek L’Enfant et la vie familiale sous l’Ancien Régime (1960) de ontdekking van het kind als kind plaatste in de Verlichtingstijd. En daarmee velen op het verkeerde been zette. (O.a. schrijver dezes, nog in de jaren ’70 tijdens de studie M.O.-B. Pedagogiek, die dat vervolgens doorgaf aan een generatie kwekelingen). Kruithof zegt dat er in de geschiedenis van het kind geen nulpunt is, en dat de “ontdekking van het kind” als analytisch concept niet bestaat. Hij toont, op dat dagelijks niveau, aan dat vele schrijvers in Calvinistisch Nederland ongeveer dezelfde lijn volgen als Vader Cats in zijn dichtregels: ’Geen dwang en is bequaem omtrent de jonge sinnen: Weest soet in uw beleydt, al wat ge wilt beginnen” Kruithof, 21 e.v. Verderop in zijn boek komt Kruithof tot de volgende conclusie: “Sinds de Reformatie bestaat in pedagogische geschriften aandacht en begrip voor de eigen aard van kinderen, wordt ouders geadviseerd op een psychologische wijze om te gaan met hun kinderen en wordt het gebruik van geweld om opvoedingsdoelen te bereiken afgewezen. Daarmee kan een discussie over veranderingen in de houding van ouders tegenover hun kinderen in de vroeg- moderne periode niet echt beslecht worden. Maar insnijdende veranderingen lijken zich in elk geval in deze periode niet te hebben voorgedaan”. (57)

Eerst sloot Rousseau zich aan bij de (materialistisch georiënteerde) encyclopedisten (waaronder o.a. Diderot, Voltaire e.a.), die vooruitgang door kennis nastreefden. Rousseau echter meent al in 1749 in Discours sur les sciences et les arts dat de vernieuwing van de wetenschap niet heeft bijgedragen tot morele verheffing van de mensheid. In zijn Du Contrat Social ou Principes du droit Politique (1762) doet hij voorstellen op grond van de opvatting dat de gemeenschap van de mensen gebaseerd is op een verdrag, op een rechtsverhouding. Hij trekt er verstrekkende consequenties uit in democratische zin. Rousseau vindt de maatschappij van zijn tijd bedorven, ontkent de “vooruitgang”, en roept op tot terugkeer naar de oorsprong, naar de natuur.

Hij is daarin duidelijk een wegbereider van de Romantiek.

Terug naar de natuur is ook de boodschap van de Emile ou de l’éducation (1762) Het boek over opvoeding, dat een grote indruk maakte op tijdgenoten en latere opvoeders.

Ook op pedagogisch gebied was Rousseau een revolutionair.

Kinderen zijn van nature goed: het zijn de verdorven maatschappelijke instellingen waar het kind vandaan gehouden moet worden. Er is bij hem sprake van een soort negatieve opvoeding, met de bedoeling dat het kind opgroeit in vrijheid. De opvoeding moet zich richten naar de natuur van het kind. De gebruikelijke “gehoorzaamheid” moet uitgesloten worden: ook hier het natuurlijke voorop: het kind merkt vanzelf de gevolgen van bepaalde daden. Ook is het niet het verstand dat zegt wat goed en kwaad is, maar het gevoel. Onderwijs moet vooral de zintuigen oefenen. Kennis wordt alleen aangebracht als er behoefte bij het kind ontstaat.

Godsdienstige opvoeding vindt pas plaats als het kind in staat is op redelijke gronden godsdienstige waarheden te aanvaarden.

Rousseau wordt veelal gerekend tot de deïsten: I. van der Velde rekent hen tot de theïsten, omdat Rousseau zijn Godsgeloof niet baseert op de “godsbewijzen” uit de Verlichting, waarbij God uiteindelijk de Maker van het geheel is, maar omdat hij Hem existentieel ervaart als onderhouder van de wereld en ook als een persoonlijk God in eigen leven. Van der Velde, Jean-Jacques Rousseau Pedagoog,188.

Hierbij gaat het Rousseau niet om “redelijke” godsdienst in de zin der Verlichting: het monotheïsme echter behoeft een ontwikkeld intellect, dat abstractie mogelijk maakt. Kinderen hebben nog geen abstraherend vermogen: ieder kind dat in God gelooft is eigenlijk een afgodendienaar, omdat het antropomorfistisch zal denken. Dus zwijg over God, niet uit onverschilligheid, maar uit eerbied.

De kinderlijke ontwikkeling kent een aantal fasen. Rousseau onderscheidt de eerste periode, waarin de moeder op natuurlijke wijze het kind voedt en opvoedt, dan de periode van 2 -12 jaar, de “leerperiode”. Daarna de puberteit, van 12 -15 jaar, de “tweede geboorte”. Tussen ca 15 en 20 komt de aanvaarding van zichzelf, en de voorbereiding op het huwelijk.

Immanuel Kant over opvoeding en onderwijs.

In de Köningsberger Zeitung van juli 1777 schrijft Immanuel Kant:

“ Het mankeert in de ontwikkelde landen van Europa niet aan opvoedingsinstituten en ook niet aan welgemeende ijver van leraren die iedereen hierbij van dienste willen zijn. Maar tegelijkertijd is nu overtuigend bewezen dat ze al direct bij het eerste begin verdorven zijn, omdat alles daarin tegen de orde van de natuur ingaat: veelal wordt niet het goede uit de mens naar buiten gebracht, het goede wat door de natuur in aanleg aanwezig is. Maar de mens als dierlijk schepsel kan slecht door opvoeding tot mens gemaakt worden: we zouden een heel ander beeld zien als die opvoedingsmethoden algemeen toegepast zouden worden die uit de natuur zelf genomen worden, en niet uit de oude gewoonten van een ruw en onervaren tijdperk slaafs nagevolgd zouden worden.

“Es fehlt in die gesittten Ländern von Europa nicht an Erziehungsanstalten und an wohlgemeintem Fleiss der Lehrer, jedermann in diesem Stücke zu Diensten zu sein; und gleichwohl ist es jetzt einleuchtend bewiesen, dass sie insgesamt im ersten Zuschnitt verdorben sind, dass , weil alles darin der Natur entgegenarbeitet, dadurch bei weitem nicht das Gute aus dem Menschen gebracht werde, wozu die Natur die Anlage gegeben, und dass, weil die tirische Geschöpfe nur durch Ausbildung zu Menschen gemacht werden, wir in kurzem ganz andere Menschen um uns sehen würden, wenn diejenige Erziehungsmethode allgemein in Schwang käme, die weislich aus der Natur selbst gezogen, und nicht von der alten Gewohnheit roher und unerfahrener Zeitalter slavisch nachtgeahmt worden.”

In zijn inleiding bij Ữber Pädagogik laat hij zich in gelijke bewoordingen uit:

“Ein Prinzip der Erziehungskunst, dass besonders solsche Männer, die Pläne zur Erziehung machen, voor Augen haben sollten ist: Kinder sollen nicht dem gegenwärtigen, sondern dem zukünftig möglich bessern Zustande des menschlichen Geschlechts, dass Idee der Menschheit, und deren ganzer Bestimmung angemessen, erzogen werden” ( Kant, Ữber Pädagogik, 75.)

Kinderen moeten dus opgevoed worden met het oog op een betere toestand van het menselijk geslacht, dus met het oog op het “idee der mensheid”.

Wat bedoelt Kant met “Idee der Menscheit”?

Karl Vorländer definieert Kants “Idee des Menscheit als het “oerbeeld van zijn handelingen” dat elk persoon in zijn ziel meedraagt, en die wij altijd, zolang en zo waar wij als verstandige wezens bestaan, verplicht zijn na te streven.

Vorländer,K ,Immanuel Kant, Der Mann und das Werk 1924

Wij leven in een gemeenschap van miljoenen anderen. en daardoor ontstaat in ons op een natuurlijke wijze de gedachte van een systematische verbinding van deze verstandige wezens door gemeenschappelijke normen tot een “Reich der Sitten”.

Welk verband is er met de opvoeding?

“Indem sich endlich die Idee der Menschheit auf die eigene Person des Selbst-Gesetzgebers zurückbezieht, wird sie zur Idee der "Menschheit in mir", d. h. der sittlichen Persönlichkeit. Gerade das formale, durch keinen außer ihm liegenden Beweggrund bestimmte Sittengesetz birgt also die reichste Entfaltung in sich: es offenbart dem Menschen am tiefsten sein "eigentliches Selbst", seine "bessere Person", seine Würde, die in der "Freiheit eines vernünftigen Wesens unter moralischen Gesetzen" besteht.” (Karl Vorländer)

De autonome zedelijke persoonlijkheid legt zichzelf “vrije zelfdwang” op: dat is een juk dat toch licht is, en zijn last is licht: het gevoel van de vrije keuze om de hoogste zedewet (de hoogste ethiek) te bereiken is geen harde eis, maar is zelfs “liebenswûrdig”.

Zo kom je tot je “eigenlijke zelf”, je betere ik, je waarde, bestaande uit de vrijheid van een verstandig persoon die zich morele maatstaven oplegt.

De zedelijke mens in ons bemerkt dat zijn natuurlijke gevoelens onaangepast zijn in vergelijking met de maatstaf: dit leidt tot deemoed. Maar de wetenschap dat met je eigen verstand anders kiest geeft jou het (bijna glorieuze) gevoel van waardigheid: je overwint gevoelens als ze in strijd komen met de zedelijke grondslagen. DE grondslag die Kant in algemene zin formuleert is deze: neem al je wilsbeslissingen zodanig dat een wilsbesluit meteen een algemene wet zou kunnen zijn.

Doe desnoods “met afkeer wat uw plicht gebiedt” dichtte Schiller al.

Kant geeft hiermee grond aan de idealen van vele humanistisch georiënteerde opvoedingsidealen: de autonome mens, die zijn waarde vindt in het nastreven van een hoge ethiek.

“Kennis is deugd” is inderdaad wat te kort door de bocht. De brave Hendrik, en Jantje die mooie pruimen zag hangen worden even later in Nederlandse kinderboeken als voorbeeld gesteld voor zedelijk handelen dat als algemene deugd kan gelden. Maar de kennis van goed handelen moeten ze toch zelf omzetten in wilsbesluiten: ik gooi geen ruiten in, ik haal geen vogelnestjes uit, ik pik geen pruimen die mijn vader mij verbood. Dat komt voort uit een vrije wilsbeslissing van mijzelf, niet uit dwang of angst.

Het is duidelijk dat Kant de Emile gelezen heeft: hij is er van onder de indruk. Maar hij vraagt zich toch of, of “Jean Jacques” niet tekort geschoten is, en aanwijzingen had moeten geven omtrent scholen:

“Schulen sind daher nötig, damit sie aber möglich werden, muss man Emile erziehen. Es wäre zu wünschen, dass Rousseau zeigte, wie daraus Schulen entspringen könnten”. Kant, 132

Kant zet dus vraagtekens bij de “gouverneursopvoeding”. Hij wijst in het krantenartikel uit 1777 in de richting van de Philantropijnen:

“Kenner aus verschiedenen Ländern werden die Leser dieser Zeitung schon das Dessauische Edukationsinstitut (Philantropin) als dasjenige einzige kennen gelernt haben, was diese Merkmale der Vortrefflichkeit an sich trägt”.

D.w.z. dat het opvoedingsinstituut te Dessau, (het Filanropium) de kenmerken in zich draagt om op te voeden in de zin die Kant zich voorstelt. Waarover in de volgende schets meer.