Pedagogen van naam rond 1800

Pedagogen van naam rond 1800

“Kenner aus verschiedenen Ländern werden die Leser dieser Zeitung schon das Dessauische Edukationsinstitut (Philantropin) als dasjenige einzige kennen gelernt haben, was diese Merkmale der Vortrefflichkeit an sich trägt”, zo vond Kant. De kenmerken der voortreffelijkheid.

Wat zijn die kenmerken, in tegenstelling tot de ouderwetse ruwe onderwijsmethode?

Johann Bernard Basedow (1724 - 1790) en Christiaan Gotthilf Salzmann (1744 - 1811)

Mede geïnspireerd door Rousseau zamelt de Duitse pedagoog Basedow in 1768 geld in om een school te openen, die een school der mensenvriendschap zal zijn. Een modelinrichting, een Philantropinum, waar wijsheid, geluk en deugd de hoofddoelen zijn. Het onderwijs zal niet Rooms, Luthers of Hervormd zijn, maar christelijk.

De “methode” Basedow steunde op “ervaring en kinderkennis”. Kinderen moesten behandeld worden als kinderen. Het “Methodenboek ”gaf aanwijzingen voor onderwijs in de moedertaal, het Latijn, en gebieden als zedenleer, geschiedenis, aardrijkskunde. Zelfwerkzaamheid en belangstelling werden gestimuleerd.

De eveneens Duitse pedagoog Salzmann kreeg naar aanleiding van zijn “Kreeftenboek” (een handleiding voor hoe het niet moet in het onderwijs) van Basedow een uitnodiging om godsdienstleraar in Dessau te worden.

Salzmann werd de practicus onder de Philantropijnen.

Het kind is goed: wat er verkeerd gaat is de schuld van de opvoeders. In het boekje Konrad Kiefer geeft Salzmann positieve aanwijzingen. Konrad is een kind uit het volk. Geen aristocratisch kind met een gouverneur.

In het Mierenboekje schrijft hij o.a.:

“ De Mensch is van nature afkerig van alle geboden en verboden als zoodanig. Hij wil steeds gaarne zijn eigen wil doen ( ) Wanneer men nu door geboden en verboden en de daarmee verbonden straffen en belooningen hen in het rechte spoor zoekt te houden, worden zij ontevreden en krijgen een hekel aan hem, die hun die bevelen geeft ( ) en wanneer het oogenblik aanbreekt dat zij van dezen band ontslagen worden, vervallen zij tot teugelloosheid ( ) Men late daarom het kind steeds zijn eigen wil doen, dan zal het zich tot deugd schikken. ( ) Wat ik bedoel is dit: De opvoeder moet trachten zijn kweekeling zoover te brengen, dat deze zelf het goede wil en doet: niet omdat het hem verboden wordt, niet omdat de opvolging van het gebod hem verboden wordt, de overtreding straf zal bezorgen, maar omdat hij het zelf wil” Salzmann, Het Mierenboekje, 65

Salzmann verdedigt zijn werkwijze betreffende belonen en straffen tegen “hatelijke toespeling “ inzake de “meritentafels”, de “tafels van verdiensten”. De pupillen leren hierbij plichtsbetrachting door per 50 behaalde briefjes naast zijn naam op het meritenbord een koperen nagel te verkrijgen. Op den duur zal de leerling het niet te doen zijn om de spijkers, maar om de volvoering van zijn plicht. Tenslotte wordt een pupil tot officier bevorderd, en daarbij als jongeling behandeld, opgenomen in het gezelschap van volwassenen en verkrijgt hij toezicht op kleinere leerlingen. De meritentafels geven aan ijverige leerlingen de voorrang, de trage worden achtergesteld, aldus Salzmann. Net als in de maatschappij is toezicht, “politie” nodig. De meritentafels geven de onderwijzer een krachtig middel in handen om lichamelijke straffen te vermijden. Lichamelijke straffen zijn afkeurenswaardig, en komen in Schnepfenthal niet voor. Mierenboekje, 101

De meritentafels van Salzmann zijn trouwens van een veel eenvoudiger opzet dan de tafels zoals ze door Campe (een andere medewerker in Schnepfenthal) en/of Basedow zijn ingevoerd. Daarbij werden ook zwarte briefjes uitgedeeld. De briefjes werden op zaterdag geadministreerd door de lerarenvergadering. Voor 50 ingeslagen spijkers kreeg je een ridderorde: een lintje voor vlijt, een medaille voor deugd. Met veel ceremonieel. ( Mierenboekje, 117, toelichting door J.H.Gunning WZN.)

Voor het onderwijzen moet je niet aan het kind vertellen wat je bijvoorbeeld aan een vogel ziet, want dan oefen je je eigen vermogens. Juist de vermogens der kinderen moeten geoefend worden. (Hier dus nog de vermogens-theorie) Tracht het kind zelf tot waarnemen te brengen.

“ Dit zou dan ongeveer op de volgende wijze kunnen geschieden:

Hoe heet dit diertje?

Waarom noemt ge het een vogel?

Waarom kanarievogel?

Welke zijn zijne ledematen?

Wat heeft hij voor aan den kop? “ Mierenboekje, 41.

Enz: er volgen dan over de kanarie nog 67 vragen.

Voor onderwijsgevenden de volgende troostrijke woorden:

“De ervaring leert, dat mannen, die in de atmosfeer der kinderwereld hun leven slijten, gewoonlijk oud worden. Terwijl van de vrienden die in den kring der volwassene arbeiden, de een na de ander komt te vallen”

Mierenboekje, blz 2.

Het Mierenboekje staat vol praktische aanwijzingen. Het moet voor die tijd een eyeopener zijn geweest: Salzmann wordt niet moe het eigene van het kind voorop te stellen. Het goede voorbeeld van de onderwijzer in zijn zedelijke volmaking is fundamenteel voor de pupillen:

“….zooals zij door den gestadigen omgang met u uw spreektrant zullen overnemen, zullen zij zich ook uwe deugden eigen maken.” Mierenboekje, 100

De invloed van Salzmann in Nederland is groot geweest. Bijna alle boeken en werkjes die hij uitgegeven heeft zijn kort na de verschijningsdatum in het Nederlands vertaald. Zeker 25 werken en werkjes. Van ca. 1790 tot 1834 ; Over de Verlossing der Menschen van de Ellende door Jezus. 1791; Beschrijving van het opvoedingsgesticht te Schnepfenthal, 1808; Geschiedenis van Simon Blauwkool, 1830; Uitvoerig verhaal hoe Ernst Haverveld van een boer een Vrijheer is geworden, 1809. Behalve de bekende werken o.a. preken (Korte voorstellen ter verheerlijking van God en Jezus. (1791)

Het Philantropinisme heeft belangrijke gevolgen gehad voor Duitsland, en ook voor Nederland.

De Philantropijnen vervingen de oude klassieke opleiding door veelzijdige vorming, gericht op het dagelijks leven. Bij de zaakvakken hamerden ze op aanschouwelijkheid en zelfwerkzaamheid. Zij streden tegen verbalisme en pleitten voor een milde tucht: een hartelijke relatie tussen onderwijzer en leerling is gewenst. Vaak was “klassieke vorming” formele vorming, zonder verbinding met het dagelijks leven of de zich ontwikkelende maatschappij. Tijdgenoten leverden al kritiek hierop i.v.m. het ontbreken van kennis van zaken betreffende handel en nijverheid in Nederland.

Voor de latere wetgeving en de inrichting van scholen zijn de Philantropijnen van groot belang geweest.

N.F. Noordam is van mening dat het Philantropinisme het gezicht van de school in Nederland in pedagogisch en didactisch opzicht tot ca 1860 heeft bepaald. Inleiding in de historische Pedagogiek, 141


Johann Heinrich Pestalozzi (1746-1827)

Bij Pestalozzi zien we eveneens iemand die gegrepen was door de ellende van het gewone volk. Hij wilde met al zijn liefde en energie zich wijden aan de verheffing van het volk. Ontwikkeling, kennis, onderwijs, dat waren daarvoor de krachtigste middelen. Pestallozzi is duidelijk beïnvloed door de Philantropijnen en door Rousseau.

Elk mens leeft in drie kringen. De eerste kring is die van het huis en het gezin. De tweede kring is die van het beroep. Hierin vinden ook andere verbanden hun plaats zoals dorp, kerk. De derde kring is die van de staat. Deze “standenindeling” strookte niet met de ideeën van de Franse Revolutie.

“Deze kringen horen bij elkaar en ze staan dus in harmonisch verband” ( ) Standen vormen een sluitend geheel; ze vullen elkaar aan en zijn complementair.” Noordam in Grote denkers over opvoeding 230

Het betekent niet dan het individu daarin opgaat: kernpunt van Pestalozzi’s antropologie is juist dat elk mens persoonlijk voor God staat: “Jeder Einzelne ist unmittelbar zu Gott” (Noordam, 234)

Het doel van de opvoeding is religieus. Van het traditionele christendom van zijn tijd moest hij niet veel hebben. De figuur van Christus trok hem sterk aan, vanwege de boodschap van naastenliefde en zelfopoffering. Centrale christelijke begrippen als zonde en verlossing zijn hem vreemd.

“ -O ihr Menschen! So ungleich ihr dem Hernn dienet, so dienet ihr ihm immer recht, wenn ihr Kinder bleibt euer Vaters und einander liebet und einander helfet, den Dienst eures Gottes in der allgemeinen Übereinstimmung eurer Menschenliebe zu heiligen- “

Guyer, Wie wir lernen (Zurich 1964, blz 273) geeft dit citaat van Pestalozzi uit diens “Schweizerblatt” weer en voegt daar zijn eigen conclusie bij met betrekking tot de openbare school ter opvoeding van liefde en geloof (geen leerstellig geloof):

“Eben darum kann die Plege der Gesinnung nicht zu einem eigentlichen, von allem andern abgertrennten Schulsektor gemacht werden; vielmehr bildet sie den tragenden Grund des gesamten Unterrichtes und Schullebens”.

Een centraal begrip in Pestalozzi’s leer is de “Anschauung”. Het is niet alleen “kijken”, “waarnemen” maar een soort “wesensschau” zoals bij de latere fenomenologie.

” Intuïtieve peiling, rationalistische objectivering en religieuze beleving, ziehier wat bij Pestalozzi Anschauung inhoudt". (Noordam, 237)

Veel praktisch werk mislukte hem. Toch is hij van betekenis voor het verbeteren van onderwijsmethoden.

Drie belangrijke elementen moesten door onderwijs ontwikkeld worden:

De vorm. Alle kennis moet op zintuiglijke aanschouwing berusten. Benoemen, aanwijzen, tekenen.

Tot in de jaren ’50 van de vorige eeuw waren nog elementen terug te vinden in de lood- en waterpaslijnen van voorbeelden die je op het MULO- examen moest natekenen.

Het woord. Het aanschouwde werd benoemd en klassikaal herhaald. Het risico van verbalisme was hier ( sterk) aanwezig.

Het getal. Aanschouwelijkheid werd ook toegepast op het rekenonderwijs. Dat was een verbetering: tot dan toe werden in het rekenonderwijs hoofdzakelijk getallen uitgesproken. Pestalozzi. maakte een soort tafels, ter aanschouwing. Het “vierkant” was de basis van alle vormen. Uiteindelijk moest dat via in- zicht leiden tot in- zicht in de harmonie der kosmos.

Pestalozzi’s invloed in Nederland is merkbaar via P.J.Prinsen, die verderop aan de orde komt.


Friedrich W.A. Fröbel (1782 - 1852)

Met de Duitse pedagoog Friedrich Fröbel staan we voluit in de Romantiek. Hij stelt het volgende:

Gods kracht, Gods geest spreekt zich even duidelijk uit in het onbelangrijkste kristal als in zijn meest beduidend schepsel: de mens. De mens die hier goed van doordrongen is, voelt zich één met alle schepselen, met al het geschapene, met de gehele natuur. De mens heeft tot taak het eeuwige tot uitdrukking te brengen in het tijdelijke.

De verwantschap met het Duitse Idealisme is merkbaar en een pantheïstische inslag is voelbaar.

De opvoeding van kleine kinderen zag hij als één van de belangrijkste pedagogische vraagstukken. De scholen die hij daarvoor bedacht onder de naam Kindergarten, hielden zich bezig met spel, zingen en handenarbeid. De zgn. fröbelgaven zijn een belangrijk onderdeel van zijn werk. Ballen, kubussen, bouwstenen, vlechtmatjes, kralen enz. vormen het werkmateriaal.

Werkmateriaal: want anders dan Pestalozzi, die de aanschouwing de kern en de opstart van het onderwijs zag, ziet Fröbel juist het doen als basis van de ontwikkeling. Ontwikkeling is een spontane kracht vanuit het kind. In feite ontwikkelt het kind zichzelf. Die ontwikkeling hoef je niet aan te drijven – ze is er. Je moet het kind tegemoet treden met een methode die op deze innerlijke wording is ingesteld.

Tevens is de school een maatschappij in miniatuur: ook hier wordt het kind op natuurlijke wijze ingeschaald in sociale verbanden.

Ook gedachten van Fröbel zijn in Nederland overgenomen: mede door het werk van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. De Maatschappij deed al vanaf 1837 pogingen om bewaarplaatsen in het leven te roepen. Ook al omdat talloze kleine kinderen van minvermogenden jaren rondliepen zonder enige begeleiding.

Over die “Maatschappij” het volgende hoofdstuk.