Isaac Da Costa

Da Costa: BEZWAREN TEGEN DE GEEST DER EEUW

“Hoe velen beschimpen en bespotten niet de Dordtsche Synode, die niet eens weten in welke eeuw dezelve by een geroepen is, althands die zich nimmer de moeite gegeven hebben van het aldaar gebeurde met aandacht na te gaan, en, met aflegging, voor een oogenblik, van alle partydigheid, het door de geschilvoerende partyen te dier tijde gehouden gedrag uit de nog voorhanden zijnde bewijsstukken en oirkonden behoorlijk te beoordeelen?

Hoe velen eindelijk vallen niet met groote waanwijsheid (en helaas! te dikwerf met groote toejuiching) op, het zij een enkele plaats, het zij den geheelen inhoud van den Bijbel uit, die dat gezegende Boek niet kennen, dan uit de schriften van een Voltaire, wiens afschuwlijke voortbrengselen zy gretig verslinden, terwijl zy zich niet eens verwaardigen het boek der hemelsche waarheid in hare eigen zaak te hooren, of de tegen hetzelve ingebragte bezwaren met de Schrift-zelve te vergelijken?”

Aldus Isaac da Costa in 1823. (I. da Costa, Bezwaren tegen de Geest der Eeuw, 88)

Het ontstaan van het bijzonder onderwijs naast het openbaar onderwijs, deze unieke Nederlandse constructie , is niet te begrijpen zonder aandacht voor enkele personen en richtingen in de eerste helft van de 19e eeuw, die zich uitspraken tegen de heersende geest der eeuw, het optimistische rationalisme dat de bon ton indertijd was. En er ook daadwerkelijk actie tegen ondernamen.

De synode van Dordrecht 1618/1619 heeft de Gereformeerde orthodoxie duidelijk op de kaart gezet. De Bijbel uit de grondtalen laten overzetten, wat leidde tot de Statenvertaling. Een Kerkenordening vastgesteld die in diverse takken van de gereformeerde gezindte nog steeds geldt. De drie Formulieren van Enigheid vastgesteld. De synode koos daarvoor de Heidelbergse Catechismus (1563) en de Nederlandse Geloofsbelijdenis (1561) en formuleerde zelf de Vijf artikelen tegen de Remonstranten, over de vraag wie er geloof genereert. De mens, zeiden de remonstranten, en daarom kiest God hem uit tot zaligheid. Of is geloof, zei de Synode, ook een gave van God die hij geeft aan zijn uitverkorenen. Ziehier, wat bij verlichte predikanten en theologen weerzin opriep. Zo’n duister dogma kon niet evangelisch zijn. De Dordtse Leerregels kwamen in diskrediet. Hier te lande, maar ook elders.

Dominee Nicolaas Schotsman (1754-1822) hield in Leiden ter herdenking van de Dordtse synode in 1819 twee preken, en gaf ze uit onder de naam Eerezuil ter gedachtenis van de voor tweehonderd jaren te Dordtrecht gehouden Nationale synode.

Hij prees Dordt, en waarschuwde voor afval van de belijdenis der kerk.

Leiden was daarna in last, vooral voor Schotsman zelf. Hij werd verguisd, afgebrand in Vaderlandse Letteroefeningen: hij “weerstreefde kwaadaardig den publieken geest”.

Bij de tweede druk verzorgde Mr. Willem Bilderdijk (1756-1831) een voorwoord, waarin hij de aanvallen van o.a. de Vaderlandse Letteroefeningen bekritiseerde.

Mr. Willem Bilderdijk wordt op gezag van de 20ste-eeuwse historica Annie Romein vaak aangeduid als “gefnuikt genie”. Hij hield te Leiden privaatlessen: niemand wilde, ondanks zijn duidelijke kaliber, zo iemand die in diverse opzichten buiten het spoor liep, als regulier hoogleraar. Bilderdijk kreeg een aantal geïnteresseerde jonge studenten onder zijn gehoor.

“Wat zijn studenten het meest moet hebben geboeid was, dat zijn geschiedbeschouwing één geheel vormde met zijn wereldbeschouwing en hoe eigengereid ook en op die zeer aparte wereld van het eigen nationaal verleden gericht, zich toch nolens volens inschakelde in het antirationalistisch, organisch historiebeeld der romantici met hun afkeer van de naar zij meenden onnatuurlijke, rationalistisch uitgedachte instellingen der Franse Revolutie”

Jan en Annie Romein, Erflaters van onze beschaving, Amsterdam 1971, 7e druk; vgl. W. van der Zwaag, Willem Bilderdijk, Houten 1991

O.a. Groen van Prinsterer volgde deze privaatlessen , maar hield wat afstand.

Zie ook G.J. Schutte, Mr. G. Groen van Prinsterer, Goes 1976, 16

Isaac Da Costa werd Bilderdijks beste leerling.

De vurige Israëliet: Isaäc da Costa (1798-1860)

In 1823 gaf Da Costa, pas bekeerd tot het christendom, een geschrift uit, dat insloeg als een bom. En dat hem voorlopig tot een soort paria maakte. “De rustverstoorde, - de aap van de grimmige Bilderdijk- werd door de politie in de gaten gehouden alsof men verwachtte dat hij zijn contra- revolutionaire staatsleer regelrecht in een staatsgreep zou gaan omzetten”.

Da Costa fulmineert tegen vele zaken. Tegen de heersende opvatting over zedelijkheid, schone kunsten, wetenschappen, verdraagzaamheid, menselijkheid, constitutie, publieke opinie. Maar ook tegen moderne verschijnselen als de stoomtrein.

Kernpunt van zijn betoog gaat tegen “hoogmoed”:

dat men zich op eene zoo onbeschaamde wijze, als door de genen, die zich, nemine contradicente, voor de tolken van het algemeen gevoelen uitgeven, pleegt te geschieden, boven alles durve verheffen wat de vroegere tijden recht en waar en heilig achtten, en op alles meene te kunnen nederzien, wat ons door een voorgeslacht, aan hetwelk wy zoo oneindig veel te danken hebben, is overgeleverd geworden. Maar het is vooral op het ongegronde en het gevaarlijke van dit hoovaardige gevoelen der Eeuw, dat wy (onder den zegen des Almachtigen, tegen wien de Tijdgeest met geheel het samenstel zijner ijdele wijsheid en bedriegelijke verlichting de wereld in opstand heeft gebracht) de aandacht van het algemeen door dit korte geschrift wenschen te vestigen” Da Costa, Bezwaren, voorwoord, V.

Het gaat, ondanks de felheid en de soms conservatieve trekken, Da Costa om het oude orthodoxe geloof:

“in onze eeuw moet deze boven alle wijsheid verhevene leer in de schaduw geschoven worden, en met haar, de eene na de andere, die van onze aangeboren zondigheid, die van de Verzoening door het bloed des Heilands verworven, en alle diergelijke die het bereik van onze natuurlijke Rede ontgaan, maar die niet minder wezenlijk behooren tot dat waarachtige Geloof hetwelk uit het gehoor is, en niet wijs wil wezen boven God! Het is waar, deze heerlijke Waarheden zijn ook in vroeger dagen wedersproken en bestreden. Maar in die dagen heette dit kettery en afval, in de onze, Godsdienstige verlichting” Da Costa, 7.

Da Costa kent zijn tijd:

Ik vrage het aan alle onpartijdigen: verbeeldt men zich, dat zedert een goddelooze Voltaire zijnen Candide en duizenden helsche schriften van dien aart meer in het licht heeft gegeven, zedert Rousseau zijne onbeschaamde Confessions, Diderot zijn afschuwlijken Jacques le Fataliste, Helvetius, en wie meer tot den verfoeilijken aanhang der zoogenaamde Encyclopedisten behooren hunne hart- en zielverdervende bespiegelingen tegen 's menschen heiligste betrekkingen hebben algemeen gemaakt, zedert deze boeken door geheel Europa worden verspreid, gedrukt en herdrukt, gelezen van geleerden en ongeleerden, van oude en jonge menschen, van mannen en vrouwen, van de hoogste standen der maatschappy en van de laagste. Want op dat toch deze laatste vooral met de schriften van Voltaire mochten bekend worden, heeft nog onlangs een ellendig boekverkoopertjen te Parijs een uitgave van zijne werken voor een verminderde prijs bezorgd, en het heeft toejuiching gevonden!, zedert een August Lafontaine zich uitput in hart- en verstand verpestende en ontzenuwende Romans…..” Da Costa, 13.

Tegen het zere been van zijn tijdgenoten, en het komen op de verdachtenlijst zal zijn visie op het nieuwe staatsrecht zeker bijgedragen hebben:

“Want de oorspronklijke staat des menschen is, volgens deze theoristen, die afgrijsselijke natuurstaat geweest, waarin de mensch verre beneden het verachtelijkste dier staat, en waar tegen zoo de gewijde als de ongewijde geschiedenis, zoo het gezond verstand als de ondervinding eenparig getuigenis geven, als hebbende nooit bestaan dan in de gekrenkte hersenen van zommige rampzalige filosofen. Uit dezen natuurstaat zouden zich de menschen by verdrag tot eene geregelde maatschappy (naar de verschillende keuze der verdragende partyën in den vorm van eene monarchy, aristocratie, of democratie) vereenigd hebben, en onderling hebben vastgesteld, dat voortaan het recht van den sterkste niet meer zou gelden, maar dat ieder, met verzaking van zijn byzonder belang, zich zoude onderwerpen aan de wetten van algemeen voordeel, billijkheid, en zelfs zedelijkheid. Is het ook niet ten gevolge van een verdrag, dat de zuigeling de melk geniet, die hem de moederborsten aanbieden? Is het niet ten gevolge van een verdrag, dat het kind zijne vermogens ontwikkelt, en opgroeit? Is het niet ten gevolge van een onderling verdrag dat de saisoenen elkander opvolgen? Heeft zich de aarde niet by verdrag verbonden, in een jaar rondom de Zon te wentelen,… ” Da Costa, 44 .

Vervolgens vraagt Da Costa zich omtrent het zedelijk peil af of er meer braafheid, meer rechtschapenheid, meer dapperheid, meer goede trouw, meer zelfopoffering, meer heerschappij over driften en begeerlijkheden, meer zelfverloochening uit liefde tot den naasten? Nee dus. Is er minder eerzucht dan voorheen, minder heerszucht, minder geldgierigheid, minder eigenbaat, minder nijd tegen ware of vermeende grootheid, minder kuiperij, minder trouwloosheid in de grote betrekkingen der volken tot elkander, zo wel als in die van burgers en medemensen onderling?

Zijn opvatting over slavernij (en ook zijn scherpe opmerkingen tegen vaccinatie) heeft hij later in zijn leven teruggenomen.

Maar het staat er toch maar:

“…de afschaffing van de slaverny der Negers almede behoort tot die hersenschimmige menschlijke wijsheid, die de Almacht wil vooruitloopen ( )…. de Neger, wien de door Hem bepaalde orde aan den naar lichaam en ziel verre boven hem verhevenen blanken heeft dienstbaar gemaakt, geniet daartegen eene veiligheid, een welvaart in zijnen staat, die een oneindig getal vrijen in den hunnen vaak ontbeert.” Da Costa, 28.

Da Costa en het lager onderwijs Da Costa, 74 – 80.

“Het eerebord en het schandbord; zie daar het tweeledig beginsel van de hedendaagsche schoolbewerktuiging Door het eerebord geraakt men tot de onderscheiding van schoolsche ridderteekenen, tot uitbundige lof- en prijsbehaling, en van daar, tot aanzien in de wereld, tot allerlei bedieningen en eereposten in den Staat, tot eer, tot fortuin!”

Da Costa neemt hier de invloeden van de Meritentafels der Filantropijnen waar.

“Het schandbord is de weg ter minachting in de school, ter vergetelheid in de wereld, en derhalve, tot jammer en droefheid! “

Onze voorouders, aldus Da Costa, deden dat beter. Wekten eigenliefde en eerzucht bij kinderen slechts spaarzaam op en met uiterste omzichtigheid. Uiteindelijk maakte ze soms gebruik van een lichte lichamelijke kastijding.

Het tweede misbruik dat Da Costa signaleert is de overdaad aan onnutte kennis waarmee kinderen bestookt, verdoofd en onvruchtbaar gemaakt worden. Alles wordt aan allen geleerd. Men onderwijst afgetrokken bespiegelingen, die niet aansluiten bij de kinderlijke vermogens. Het komt niet verder dan kunnen nazeggen. Het zit niet in het hart of in het hoofd. Men laat na, kinderen zelf te leren opmerken, nadenken en doen. Hoe zou anders ware deugd kunnen groeien?

Het lijkt wel of iedereen en titel moet halen. Waar blijven straks de goede handwerkers, landbouwers?

Pestalozzi en de Engelsman Lancaster (1) hebben voor andere misbruiken gezorgd, die tot groot onheil in de maatschappij zullen leiden.

(Rond 1800 kwamen twee Engelsen, Andrew Bell (1753-1832) en Joseph Lancaster (1778-1838) tot een ontwerp voor massa- onderwijs. Eén onderwijzer voor 500 leerlingen: elke 10 leerlingen had één monitor of opziener. De monitors kregen eerst les en ze geven dat door aan hun tien medeleerlingen. Er was een militaire tucht nodig. In Engeland en Amerika was dit stelsel een tijdlang populair: in Nederland echter niet.)

Het is mijn bedoeling, aldus Da Costa, om, in weerwil van de blinde ijver, waarmede alle hedendaagse nieuwigheden doorgedreven worden, enige waarachtige en Godsdienstige kindervrienden tot ernstig nadenken op te wekken over den toestand, waarin dat zo hoog geroemde lager onderwijs van onze tijd zich wezenlijk bevindt! Door verkeerde eerzucht houdt men kinderen een verkeerd wereldbeeld voor.

Zonder twijfel heeft dit geschrift van Da Costa invloed gehad. Het zette aan tot denken, tot bewustwording bij het meer orthodoxe deel van de meer gegoede burgerij.