Activiteiten van het


Gereformeerd School Verband

Gereformeerd schoolverband GSV

De Gereformeerde dogmaticus H. Bavinck (1854 - 1921) was een breed georiënteerd geleerde, en een onafhankelijk denker. Zijn belangrijkste werk is een vierdelige dogmatiek: " Gereformeerde Dogmatiek" waarvan het eerste deel verscheen in 1895.

Hij was de motor voor het oprichten van het Gereformeerd Schoolverband in 1906, de voortzetting van het Gereformeerd Schoolonderwijs. Zijn hoofdmotief hierbij was een betere uitgangspositie te verkrijgen voor de pedagogische en didactische ontwikkeling van het Gereformeerd onderwijs. Er zou geen specifiek kerkelijke binding zijn, maar de gereformeerde belijdenisgeschriften waren wel het gemeenschappelijk uitgangspunt. “Als gast op de constituerende vergadering betuigde CNS- voorzitter prof. dr. J. Woltjer zijn instemming met de oprichting van het Verband. Voorts verklaarde hij dat het CNS de gereformeerde beginselen ook zou steunen, zij het vanuit de eigen organisatie”. (Rosendaal, 103)

Actuele pedagogische en didactische vraagstukken op de agenda, opzetten van publicaties en aandacht voor de gereformeerde onderwijzersopleiding, dat waren de drie hoofdzaken.

Het Paedagogisch Tijdschrift voor het Christelijk Onderwijs

In 1909 werd Het Paedagogisch Tijdschrift voor het Christelijk Onderwijs opgericht.

In 1916 werd De Vereniging voor Christelijke Paedagogiek opgericht.

Deze activiteiten geven aan dat het christelijk onderwijs ten aanzien van de identiteitsontwikkeling en de ontwikkeling van de pedagogiek geen volgende functie had in Nederland, maar een pioniersfunctie. I. van Hilvoorde heeft in het gedeelte van zijn dissertatie, dat handelt over de pedagogiek van vóór de oprichting van Pedagogische Studiën (1916) nauwelijks aandacht voor de activiteiten op christelijk terrein. Bavinck wordt slechts één keer genoemd, in een citaat van Th. Thijssen en P. Bol, waarin Bavinck n.a.v. Pedagogische Beginselen een “fabrikant van worst-met-de- bijbel” genoemd wordt. ( Van Hilvoorde,37)

Dit geeft een vertekening van de zaken te zien. Rosendaal vermeldt dat bij de oprichting van Pedagogische Studiën de Gereformeerden geen anti- houding aannamen, maar dat een niet meedoen met het initiatief van Kohnstamm een gevolg was van het feit dat men al een duidelijk profilering en ontwikkeling in het onderwijsveld had. (156)

Er was eigenlijk geen sprake van “wrijving” tussen die twee bladen. Maar de oriëntatie lag wel verschillend. Het christelijke blad hield zich bezig met bespiegelingen over het eigen karakter, en het verder doordenken van een christelijke visie. In Pedagogische Studiën lag de nadruk meer op zaken als ontwikkelingen bij het door Kohnstamm opgerichte Nutsseminarium voor pedagogiek. Kohnstamm richtte in 1919 het Nutsseminarium voor Pedagogiek op. Deen (N.Deen, “Een halve eeuw onderwijsresearch in Nederland”, Groningen 1969) vermeldt dat het Nutsseminarium zich bezig hield met leren denken, intelligentie problematiek, aansluiting lo-vo, leerplanconstructie e.d. De activiteiten van het Christelijk onderwijs worden niet genoemd: Deen vermeldt wel dat het Nutsseminarium meer empirisch-pedagogisch onderzoek als uitgangspunt had, en niet zozeer de deductieve aanpak vanuit de “geestenswetenschappen”.

Rosendaal geeft in een bijlage in zijn boek “Naar een school voor de Gereformeerde gezindte” een opsomming van artikelen uit het tijdschrift voor het christelijk onderwijs. (259 e.v.)

Er is een groot aantal artikelen verschenen die tot het terrein van de wetenschappelijke pedagogiek gerekend kunnen worden. In 1925 kom je het eerste artikel van Waterink tegen : “Moderne opvattingen over het object der geestelijke wetenschappen”. Daarna verschijnen er regelmatig artikelen van zijn hand. De meeste artikelen gaan eigenlijk over de fundering en het eigen karakter van de christelijke pedagogiek, Opvallend is het aantal artikelen dat te maken heeft met “tucht”.

Er zijn verder artikelen die ingaan op aard en mogelijke waarde van de Reformpedagogiek.

Ligthart, Decroly e.d. komen aan de orde en het vaakst: Montessori.

Ontwikkelingspsychologie en pedologie krijgen aandacht in een fors aantal artikelen. In de eerst jaren levert Bavinck artikelen over o.a. de psychologie van het kind. In latere jaren aandacht voor Freud c.s. en b.v. Gestaltpsychologie Er is behoorlijk wat aandacht voor allerlei problematische aspecten die zich in de kinderlijke ontwikkeling kunnen voordoen.

Duidelijk geringer is de aandacht voor leren en leerplanontwikkeling. Onderwijzersopleiding, het schoolwezen en historische pedagogiek zijn gebieden met wel een ruime mate aan artikelen.

Al met al een prestatie van formaat. Maar het verschil met die andere Nederlandse richting van het Nutsseminarium is groot. Het Christelijk tijdschrift is inderdaad meer gericht op aandacht voor de beginselen, voor de fundamenten, met aansluitend deductief gericht zijn. Er is weinig feeling met experimenteel didactisch werk.

Didactische onderwerpen zijn meestal gelieerd aan het vak Bijbelse geschiedenis en soms aan Vaderlandse geschiedenis

Brochurereeks

Dat blijkt b.v. als men de reeks brochures van het GSV van 1906 tot de Tweede Wereldoorlog nagaat. Er zijn dan ca 40 brochures verschenen. Soms zijn dat referaten op schoolcongressen geweest. Welgeteld 8 x is er een brochure die meer aan didactische kwesties is gewijd. En dan gaat het in de meeste gevallen om Bijbelse en Vaderlandse geschiedenis. De meeste publicaties gaan steeds weer over zaken als: ‘Het eigene van de christelijke school”, over wetgeving, onderwijzersopleiding, eigen schooltoezicht, enz. Als iets verder uitgewerkt voorbeeld hier een inkijk in brochure nr. 12.

Nr. 12, GSV onderzoek naar het onderwijs in de Bijbelse geschiedenis.

Hoe wordt godsdienstonderwijs gegeven op scholen aangesloten bij het GSV? Die vraag hield in 1915 het bestuur bezig, n.a.v. ongeruste geluiden. Alle scholen wordt verzocht een vragenlijst in te vullen en op te sturen. Naar de commissie van uitvoering, waarvan Bavinck voorzitter en J.van der Waals secretaris is. Van der Waals en J.C.Wirtz verwerken de gegevens.

209 scholen krijgen de vragenlijst. Uiteindelijk zijn er 156 bruikbare antwoorden van lagere scholen, en ca 30 ulo/muloscholen. Al dan niet gekoppeld aan een lagere school. We kijken naar de resultaten van de basisscholen. Een greep uit de veelheid:

  • 38 scholen vertellen afwisselend uit OT en NT. Sommigen wisselen per week, anderen om de week.

  • 88 scholen hebben voor de BG een leerplan dat tot in bijzonderheden afdaalt

  • Op 61 scholen beperkt men zich tot de historische stof. In 128 scholen komen n.a.v. de vertellingen ook andere Bijbelgedeelten ( b.v. profetische boeken) aan de orde, maar meer incidenteel.

  • Bij de vraag naar de verdeling der leerstof over leerkringen wordt massaal naar Lankamp verwezen.

  • De methode Lankamp door 127 scholen genoemd, en is op 84 scholen echt in gebruik De leergang van Husen worden een aantal keren opgegeven, Zahn komt nog incidenteel voor als leerlingenboek.

  • De platen van Van Lummel worden veel gebruikt. Op 150 scholen zijn die aanwezig.

  • Het leren van psalmen en teksten komt op vrijwel alle scholen voor. 100 scholen doen dat met bespreking en verklaring.

  • Op 98 scholen is er een richtlijn voor de te leren stof in het leerplan. Op 56 scholen is de onderwijzer hierin vrij.

  • Catechismus en Kort Begrip: op 86 scholen worden die niet geleerd. 38 scholen laten de Catechismus geheel, 75 gedeeltelijk leren

Wanneer de beide schrijvers hun indrukken, op basis van de getallen en de vele bijgevoegde opmerkingen samenvatten, dan blijkt duidelijk dat niet de verstandelijke vorming op de voorgrond staat, maar de godsdienstig- zedelijke. Het gaat meer om het hart.” En het wordt met hart en ziel gegeven.”

De Nationaal Christelijke schoolcongressen

In de periode die wij beschrijven zijn er 4 congressen geweest, die alle een grote belangstelling mochten genieten. Met de periode van na de oorlog erbij in totaal 9.

We halen het eerste congres wat dichterbij. 1913

Vrijwel alle christelijke onderwijsorganisaties hebben een samenwerkingsverband opgezet ter bevordering van het Christelijk onderwijs:

Uiteindelijk komen er 1000 deelnemers, van 9 t/m 11 okt 1913 te Utrecht.

Prof. Woltjer wijst in zijn openingsrede op diverse belangrijke zaken die nodig aangepakt moeten orde. Zoals de reorganisatie van de onderwijzersopleiding en de bevordering van de wetenschappelijke beoefening van de Christelijke pedagogie. Berustten psychologie en pedagogiek tot voor kort nog op overgeleverde metafysische en algemeen wijsgerige beschouwingen, thans zien we een sterke roep om de ervaring, die de empirie als grondslag te beschouwen. “ Daarmede werd de christelijke grondslag der paedagogie verlaten”. ( Handelingen, 9)

Opmerkelijk is dat hij (in tegenstelling tot b.v. Bavinck) vraagtekens zet bij de zogenaamde paedologie (kinder-en jeugdpsychologie); “Wanneer men echter in deze, niet zonder aanstellerij desgenoemde eeuw van het kind, eene afzonderlijke wetenschap van het kind meent noodig te hebben, loopt men gevaar in het kind den mensch voorbij te zien, terwijl de paedagogie juist het waarlijk mensch- zijn als doel van de leiding van het kind in het oog vat”. ( Handelingen, 10)

Het is een pittige inleiding over de vraag omtrent karaktervorming. Een flinke dosis filosofie komt voorbij. Met Franse citaten, en vooral Duitse. Immanuel Kant passeert de revue : karakter is volgens Kant “die eigenschap van de wil bezitten volgens welke het subject zich zelf aan bepaalde practische beginselen bindt, die het zich door zijn eigen rede onveranderlijk heeft voorgeschreven” (H, 25)

Bij de lezing van Prof Dr. L Bouman over “experimentele psychologie” zien we kennis van de toenmalige stand van zaken. O.a. geeft hij aandacht aan de toen recente intelligentietest van Binet-Simon.

In 1920 vindt het tweede congres plaats. O.a. J.C.Wirtz Czn houdt een referaat over “differentiatie”. In de lagere school moet de onderwijzer” kijken of de aanleg gaat richting denken dan wel technisch: dus meer aangewezen is tot arbeiden met het hoofd, dan wel met de hand. (H.,9)

Bij het derde congres verschijnt Waterink ten tonele. Hij verricht meteen de aftrap over “de vorming van het geweten”.

Bij andere inleiders passeren o.a. de psychoanalyse (Freud, Jung), schoolhygiëne, blindenopleiding, speciaal onderwijs, enz. En: “Die Freie Schule und die Lösung der Schulfrage. En : Erziehungswissenschaft, met als inleider Studienrat Heienbock.

De teneur in vele referaten is dat niet-gereformeerde opvoedingsstelsels en onderwijsideeën wat betreft hun grondslag af te wijzen zijn, maar dat er tal van bruikbare elementen zijn. Zo komt L. van der Horst bijvoorbeeld t.a.v. de onchristelijke psychologie van Freud tot de conclusie dat het systeem verworpen moet worden maar dat verschillende psychoanalytische gedachten aanvaardt en gebruikt kunnen worden.

Het vierde congres, 1936, geeft inderdaad eenzelfde scala van onderwerpen, waarbij men doorgaans in rapport is met de contemporaine stand van zaken. De Internationale (vooral Duitse) Abteilung is present met drie voordrachten, van o.a. Pfarrer Frör, Neurenberg.

De inleiding van prof Vollenhove ( Wijsbegeerte der wetsidee) over filosofie en onderwijs zal wel voor hoofdpijn gezorgd hebben. Volgens Vollenhove is onderwijzen: met gezag wijzen op verschillen en aanleren van onderscheiden (Hand, 208)

De onvermijdelijke vraag over eventueel christelijk rekenen komt aan de orde, 2 x 2 is toch overal 4?

Maar… dan isoleer je één ding uit de kosmos : het aritmetische en het ruimtelijke zijn geen dingen, maar functies. ”Vanaf de Oudheid is een getal echter beschouwd als een ding. Nader blijkt dit epiphaenomolistisch en objectivistisch. Deze denkers benaderen de ruimte vanuit de objectivering van het aritmetische in den ruimtelijken wetskring”( 210).

De gemiddelde onderwijzer kon hierna troost putten uit de afspraak die met de Nederlansche Spoorwegen gemaakt was dat met 10 of 20 personen samen reizen er korting gegeven werd op het treinkaartje.

Tijdschriften voor de scholen

In 1912 krijgt het G.S.V. een maandelijks orgaan als bijblad in de School met den Bijbel. Vanaf 1921 verschijnt het als afzonderlijke uitgave en wordt in 1925 zelfs omgezet in een weekblad De Gereformeerde School. In 1930 wordt het, vanwege de hoge exploitatiekosten, wederom maandelijks uitgegeven.

Het Leerplan Lankamp

In het christelijk onderwijs kon niemand om het leerplan Lankamp heen. Sinds begin 20e eeuw een begrip, een standaardwerk dat zeker 60 jaar lang van invloed op het gereformeerd onderwijs is geweest. Herman Lankamp (1848- 1929), hoofd van een christelijke school, zette zich tot dit werk.

In 1899 verscheen het eerste deel, over de Bijbelse geschiedenis en Kerkgeschiedenis. In 1905 verscheen het deel over de Vaderlandse geschiedenis, en later verschenen nog delen over Kennis der Natuur en Aardrijkskunde. Bij de vele drukken die volgden breidde Lankamp zijn boeken steeds verder uit. Zo werden Bijbelse en Kerkgeschiedenis gesplitst. De theoretische inleidingen werden eveneens uitgebreid, en Lankamp maakte dankbaar gebruik van Pedagogische Beginselen van Bavinck.

Lankamp weet zich bij Bijbelse geschiedenis in de traditie van Zahn. Diens boek was bestemd om te lezen en te herlezen, door en met de leerlingen. Dan volgden leringen of waarheden, die met de leerlingen besproken werden en tenslotte “een toepaslijk vers. “

Lankamp confronteert zich met W.G. van der Hulst. Er is geen meningsverschil over de Schrift, maar Lankamp wijst de zijns inzien te ver doorgevoerde opvatting af dat de sfeer die de vertelling oproept, het eigenlijke werk doet. Er moet verteld worden, liefst zo dicht mogelijk tegen de Schrift aan, zonder fraaie vondsten en al te uitgebreide fantasieën, maar er moet ook plaats zijn voor het leergesprek, na een vertelling. Of aan het begin.

Aanschouwelijke behandeling is gewenst. Platen als van Van Lummel kunnen goede dienst bewijzen. Maar afbeeldingen van Jezus of voorstellingen uit de geschiedenis zelf zijn af te keuren.

Vaderlandse Geschiedenis en Kerkgeschiedenis

Lankamp schreef voor het Gereformeerd Schoolverband in 1913 brochure nr. 8, Het onderwijs in de Geschiedenis aan Gereformeerde scholen. Het is een samenvatting van zijn ideeën over de concentratie der leervakken en een zekere geschiedbeschouwing.

Voor de geschiedbeschouwing wijst hij positivisme, sociaal- democratische en pantheïstisch- idealistische opvattingen af.

God regeert de geschiedenis. Hij werkt alle dingen naar zijn Raad. (Efeze 1: 11.)

Lankamp sluit zich aan bij Groen van Prinsterer. God bedient zich van mensen, maar satan doet dat ook. Zo werken er tweeërlei ideeën in de gedachten van het mensdom

Gods plan in de geschiedenis is: heenwerken naar de komst van het Koninkrijk der hemelen

De boeken van Lankamp krijgen een enthousiast onthaal, van vele kanten. A.J. (A.Jonkman) in ”School m.d. Bijbel: “Dit is Lankamps onvergankelijke eere, dat hij heeft doen zien, hoe de Bijb. historie in de verschillende phasen van de ontwikkeling des kinds onderwezen kan worden “naar de eisch zijns wegs”, op elke leertrap brengende een éénheid, een samenbinding der deelen tot één geheel, een overzicht, dat tot inzicht kan leiden”.

Aardrijkskunde en natuur.

Lovende woorden voor deze boeken komen ook van de Nieuwe Rotterdamse Courant: het is een bruikbaar boek, niet alleen voor de Christelijke, maar ook voor de Openbare school. Dit gaat over het natuurdeel, waarin alles wat voor de lagere school, nar de opvatting van Lankamp en geestverwanten, in de lagere school aan gezondheidsleer thuishoort, wordt behandeld. Behalve de mens, komen ook delfstoffen en fysica aan de orde. Opmerkelijk is hierbij de grote plaats die gegeven wordt aan het doen en meedoen van de leerling.

Hoogleraar

Al in 1920 ontstaat de gedachte van een leerstoel voor pedagogiek. Na veel overleg met de Vereniging voor Hoger Onderwijs op Geref. Grondslag komt men tot een besluit: Er zou een buitengewoon hoogleraar benoemd worden die tegelijk pedagogisch adviseur van G.S.V. moest worden. In 1926 aanvaardt dr. J. Waterink dit buitengewoon hoogleraarschap. In 1929 volgt een benoeming tot ordinarius. Daarmee is hij de eerste gewone hoogleraar in de pedagogiek in Nederland.

In de inleiding van dit artikel wezen we op de stiefmoederlijke aandacht die de pedagogiek van Bavinck en de daaruit voorvloeiende gevolgen in de historische pedagogiek krijgt.

Maar al met al kan men concluderen dat het GSV een krachtige organisatie was, die op wetenschappelijk gebied en ook in de ondersteuning van het gewone onderwijs duidelijk aanwezig was.