Protestantse richtingen in de 2e helft van de 19e eeuw

Protestantse richtingen in de 2e helft van de 19e eeuw

Het is voor de ontwikkelingen in het “bijzonder onderwijs” noodzakelijk om te kijken naar de geestelijke ontwikkelingen in protestants Nederland. Anders worden standpunten later inzake het onderwijs ondoorzichtig.

Afscheiding

Tussen 1834 en 1836 zijn in ons land ongeveer 150 Afgescheiden gemeenten gesticht. Het ledental was ca 15.000 op een bevolking van 2,5 miljoen. In 1889 is het totaal aantal gemeenten bijna 400 en het zielental 370.000 op een bevolking van 4,5 miljoen.

(De cijfers zijn ontleend aan J.A. de Kok O.F.M., Nederland op de breuklijn Rome-Reformatie. Assen 1964, 292; in het zielental zijn de cijfers van de Doleantie van 1886 grotendeels verdisconteerd)

De Afgescheidenen kenden veel interne strijd. Na de oprichting van de Theologische School in Kampen (1854) wordt het rustiger, en komt er in 1869 meer eenheid, hoewel er toch een kleurrijk palet van geloofsbeleving blijft bestaan. Van “bevindelijk” tot meer “objectief”: van bezig zijn met je zielstoestand om de genadegaven van God waar te nemen tot het geloof in de objectieve beloften van God. Bevindelijkheid en tegelijk vastheid zijn hoofdkenmerken van Afgescheidenen

Interne strijd is er ook rond de vraag of er erkenning moet worden aangevraagd bij de Hoge Overheid als kerkgenootschap. Men moet dan o.a. de naam “Gereformeerd” laten schieten. Splitsingen zijn hiervan het gevolg (1840). Maar in 1869 komt het tot vereniging, en gaat men verder onder de naam “Christelijke Gereformeerde kerk”. Enkele groeperingen deden hieraan niet mee.

Emancipatie

Was periode tot ca 1860 nog te rekenen onder de voorfase van de emancipatie, waarbij wel protest klonk, maar waarbij de status quo vrijwel gehandhaafd blijft, in de loop van de 19e eeuw wordt dat duidelijk anders. Verdergaande onderwijswetgeving en ontwikkeling (zie verder) geven steeds meer druk op de minoriteit van “kleine luyden”. Ook echter de verdere ontwikkeling van het geestelijk klimaat in de Nederlanden en in de Hervormde kerk geven een forse duw in de richting van bewustwording en agitatie, dan overgaand in organisatie en confrontatie. Vooral het optreden van Dr. A. Kuyper is hierbij van beslissende betekenis. Diens optreden hangt weer samen met de situatie binnen de Nederlands Hervormde Kerk

Stromingen in de Nederlands Hervormde Kerk

De overheid wilde (tot 1852) de naam Gereformeerd niet goedkeuren bij de Afgescheidenen. Omdat het begrip “Gereformeerd” vanouds gold voor de vaderlandse kerk.

Na de Afscheiding waren er in de N.H.- kerk velen op hun plaats gebleven, maar wat geloof en ligging betreft waren ze ook Gereformeerd. Zo gingen Reveilmensen als Groen van Prinsterer niet mee met de Afscheiding. Grote groepen bleven, en zij hadden op meerdere plaatsen Bijbelgetrouwe prediking. Op veel andere plaatsen lieten ze de deugdzame prediking over zich heen gaan.

Kende men in de Hervormde Kerk in de loop van de eerste helft der 19e eeuw als belangrijke stroming de “Groninger Richting”, die gemoedelijkheid en innigheid koppelde aan het geloof in een Jezus, die Gods grote pedagoog was, na 1850 gaat de invloed van deze richting langzaam achteruit.

In de tweede helft van de 19e kan men in de Hervormde Kerk eeuw globaal drie belangrijke stromingen te onderkennen.

- De Gereformeerde richting.

Het ging hierbij om een grote groep: veel groter in getal dan bv. de Afgescheidenen. In feite stonden ze op dezelfde geloofsbasis: onvoorwaardelijk geloof (een zeker weten en een vast vertrouwen) in de Bijbel als Gods Woord, en de belijdenis daarvan in de drie Formulieren van Enigheid. Een niet onaanzienlijk aantal is reeds voor de Doleantie overgestapt naar de Afgescheiden kerken.

- De Ethische richting.

Deze richting is wat moeilijker af te grenzen. In ieder geval wordt een aantal geloofswaarheden op dezelfde manier beleefd als door de Gereformeerden. Schepping, zondeval, verlossing door verzoening, de Drie-eenheid, de wederkomst e.d. Maar er zijn er die aan de Bijbel naast goddelijke inspiratie ook menselijke invloeden toeschrijven. Verder zijn er ethischen die de drie formulieren een oneigenlijke binding noemen, en er niet veel van moeten hebben. Hun leus was een tijdlang: Niet de leer, maar de Heer.

Maar ook daar zijn weer nuances: er zijn er die de Nederlandse Geloofsbelijdenis grotendeels aanvaarden, en die de Heidelbergse Catechismus een belangrijke leidraad vinden. De Dordtse Leerregels worden niet positief benaderd. Vanwege de leer van de uitverkiezing. Liefdadigheid stond hoog in het vaandel. Scherpslijperij riep weerstand op.

- De Modernen

Zoals Hofstede de Groot de “profeet” van de Groninger richting was, zo is prof. J.H. Scholten (Leiden) het van de Moderne richting. Overal in Europa, met name ook in Duitsland, nam het directe realisme in denken en geloven toe. De machtswoorden werden: “feit en wet”. Wat meetbaar en aanwijsbaar is, dat telt. Natuurkunde en chemie werden denkmodel en waarheidsbron. De geest? - een fosforisch verschijnsel in de hersenen. Wonderen: ondenkbaar gezien de wetten der natuur. De Nederlandse filosoof J.C. Opzoomer hield zijn inaugurale rede onder de titel “De wijsbegeerte de mensch met zichzelf verzoenende”.

J.H. Scholten vond dat de grond van het geloof alleen kon zijn het menselijk redelijk inzicht in God en zijn wil en werk. Oprecht probeerde hij het oude geloof te verbinden met de denktrant van de moderne tijd. Hij beriep zich op de gereformeerde belijdenisgeschriften. Voorgangers als Allard Pierson en Busken Huet konden hun predikantschap niet meer in het reine brengen met hun (moderne) geweten, en trokken de consequentie: ze legden hun ambt neer. Busken Huet schrijft: “Scholten ziet kans van onder het klankbord van een gereformeerde kansel de gereformeerde dogmatiek hoofdstuk voor hoofdstuk van zijn inhoud te ontdoen”. (De Rek II, 570) Later ging Scholten inderdaad duidelijker de weg op van een soort vrijzinnigheid. Zijn volgelingen kwamen tot een sterke vrijzinnigheid, tot een geheel afwijzen (op felle wijze) van de christelijke geloofsinhoud. Anders van toon en inhoud van de latere “vrijzinnigheid” in de N.H- kerk

In staat, maatschappij en kerk was de bovenlaag van welgeborenen van stand de heersende klasse. Van de vijftig hoogleraren in Nederland waren er slecht 2 gereformeerd; en die hadden het niet gemakkelijk. Schoolopzieners, predikanten, regenten, burgemeesters, Kamerleden behoorden vrijwel uitsluitend tot de klasse met invloed. Vandaar dat er ter synode zelfs een afgevaardigde verscheen die ook lid was van de vereniging “De Dageraad”. Deze vereniging ontwikkelende zich tot een notoir atheïstisch gezelschap.

In de kerkregering der N.H.-kerk voerde deze bovenlaag ook de boventoon. Zelfs zo dat in het reglement van de kerk in 1878 een bepaling werd opgenomen (artikel 38), die het aan kerkenraden verbood om een geloofsonderzoek in te stellen bij belijdeniskandidaten. Zo konden de (vele) gereformeerd georiënteerde kerkenraden geen vrijzinnige jongelieden van de betere stand het cultureel fenomeen van het kerklidmaatschap ontzeggen.

Tot de vele door Scholten geïnspireerde predikanten behoorde ook dr. A. Kuyper, die na zijn studie een beroep aannam naar Beesd (1863) en later predikant werd te Utrecht (1867) en te Amsterdam (vanaf 1870).