Bavinck... worst met den Bijbel?

Bavinck…. worst met den Bijbel?

“Het verschijnen van Paedagogische Beginselen in 1904 was in Nederland een evenement. Pedagogiek, ineengeschrompeld tot methodiek, was het monopolie van enige lager- onderwijsmensen, en daar opeens komt een professor met een leerboek (). Bavinck was vijftig jaar geleden de enige pedagogische stelselbouwer in Nederland. () Hij heeft de pedagogiek gerukt uit de schoolmeestershoek. () Het geluid was al te nieuw, de ontsloten horizonten al te ruim! Pas 13 jaar later werd het boek herdrukt.

Aldus Frater S. Rombouts. (Fr. S. Rombouts, Historische Pedagogiek Tilburg 1962 3 e druk. Rombouts, publicist over onderwijs in RK kring)

Bol en Thijssen in het tijdschrift De Nieuwe School (1913) lopen te hoop tegen wat zij de papieren pedagogiek en de verstarring indertijd noemden. Over Bavinck:

Fabrikant van worst - met - de - bijbel en: “het is zelfs lastig prof. B 'artikelen te bespreken als palingen te regeren. Je kunt ze de kop afbijten desnoods, maar daar worden ze niet minder glibberig en bewegelijk onder ”.

Gereformeerd schoolverband GSV

De Gereformeerde dogmaticus H. Bavinck (1854 - 1921) was een ras georiënteerd geleerde, en een onafhankelijk denker. Zijn belangrijkste werk is een vierdelige dogmatiek, "Gereformeerde Dogmatiek" waarvan het eerste deel verscheen in 1895.

Hij was de motor voor het oprichten van het Gereformeerd Schoolverband in 1906, de voortzetting van het Gereformeerd Schoolonderwijs. Zijn hoofdmotief hierbij was een betere uitgangspositie te verkrijgen voor de pedagogische en didactische ontwikkeling van het Gereformeerd onderwijs. Er zou geen specifieke kerkelijke binding zijn, maar de gereformeerde belijdenisgeschriften waren wel het gemeenschappelijke uitgangspunt. Actuele pedagogische en didactische vraagstukken op de agenda, opzetten van publicaties en aandacht voor de gereformeerde onderwijzersopleiding, dat waren de drie hoofdzaken.

In 1909 werd Het Paedagogisch Tijdschrift voor het Christelijk Onderwijs opgericht.

In 1916 werd De Vereniging voor Christelijke Paedagogiek opgericht.

Deze activiteiten geven aan dat het christelijk onderwijs ten aanzien van de identiteitsontwikkeling en de ontwikkeling van de pedagogiek geen volgende functie had in Nederland, maar een pioniersfunctie. I. van Hilvoorde ( Grenswachters van de pedagogiek , 2002) heeft in het gedeelte van zijn dissertatie, dat handelt over de pedagogiek van vóór de oprichting van Pedagogische Studiën (1916) gericht op de activiteiten op christelijk terrein. Bavinck wordt slechts één keer via een citaat genoemd, in het aangebracht artikel van Th. Thijssen en P. Bol.

Dit geeft een vertekening van de zaken te zien. Rosendaal vermeldde dat bij de oprichting van Pedagogische Studiën de Gereformeerden geen anti-houding aannamen, maar dat een niet meedoen met het initiatief van Kohnstamm een ​​gevolg was van het feit dat mannen al een duidelijke profilering en ontwikkeling in het onderwijsveld hadden. (Rosendaal, 156)

Paedagogische Beginselen (1904)

De eeuw van het soort?

Bavinck was goed op de hoogte met de pedagogische ontwikkelingen van zijn tijd. Om zijn Paedagogische Beginselen goed te kunnen begrijpen is een kort overzicht van wat we wel kunnen noemen: Reform Pedagogiek noodzakelijk.

De 20 e eeuw werd pedagogisch gezien uitgevoerd met een boek van Ellen Key. (1849 - 1926, De eeuw van het kind, 1900)

Fröbel was in de 19 e eeuw een vroege vertegenwoordiger van die waarmee Reformpedagogiek .. Ellen Key, Maria Montessori, Rudolf Steiner en vele anderen zijn allen tot op zekere hoogte representanten van een nieuwe stroming die fel protest aantekende tegen de pedagogiek en didactiek van opvoeding en onderwijs. In feite was volgens hen de manier van omgaan met kinderen een moordend systeem van aanpassing. De persoonlijkheid van het kind werd niet gezien. De traditionele opvoeding is een verouderd volwassenenbeeld op autoritaire wijze op het kind. Het kind moet als persoon erkend worden. Bij Ellen Key lijkt dat in extreme vorm te komen als zij spreekt over “zijne majesteit” het kind.

De pedagogiek van Montessori is erop gericht voorwaarden te scheppen die de natuurlijke krachten hun kans geven.

Het kind is ook een vurige stof, gloeiend en ontplofbaar. Deze brandende geestesmassa draagt ​​een potentieel ontwerp in zich. …… De kenmerken van persoonlijkheid worden geschapen en gehard in de gloed der natuur en niet in kille handen gekneed. … ..Wanneer wij het kind begrijpen en de richtlijnen van zijn groei kunnen volgen en eerbiedigen, zullen wij in staat zijn de mensheid te verbeteren en te behouden

Deze pedagogische gedachten, die met elan gebracht werden, hadden wel degelijk invloed. Niet gezien er bijvoorbeeld vele Montessorischolen, Jenaplanscholen of arbeidsscholen (à la Kerschensteiner of Kees Boeke) werden opgericht, maar wel het denkenegoed via publicaties en via populariseringen in romans van tijdschriften in de bagage van onderwijzers en vooruitstrevende ouders rechtkwam. Bavinck confronteert zich ook met deze opvattingen.

Bavincks wetenschapsopvatting.

Men leze Bavincks boek. Nog altijd goed leesbaar. Uiteraard met verouderde onderdelen, met name als hij opmerkingen maakt over de inrichting van het onderwijs. Interessant blijven zijn opvattingen over de pedagogiek als wetenschap. Hier een samenvatting.

De mens komt hulpbehoevend ter wereld. Hij is aan de gemeenschap verbonden. Dat heeft grote ethische betekenis: ouderzorg en later besef van afhankelijkheid. Anderzijds is de volkomen hulpeloosheid juist blijkt van voortreffelijkheid: de mens moet opgevoed worden. Dieren groeien door een natuurproces. De mens brengt een eigen aanleg, vatbaarheid, geschiktheid mee. Om dat tot uiting te laten komen is opvoeding nodig. Wat voeding is voor het lichaam, is opvoeding voor zijn bestaan ​​als redelijk- zedelijk wezen.

Er zijn vele factoren van invloed tijdens de groei. Maar de opvoeding in engere zin duidt toch op ”tevoorschijn brengen”. Alleen zo komt hij uit de staat van onmondigheid “tot dien van mondigheid, zedelijke vrijheid, geestelijke onafhankelijkheid.” (Bavinck, 12)

De opvoeding krijgt in de loop van de kinderlijke ontwikkeling een meer planmatig karakter. Helemaal als een deel van de opvoeding door de school gedaan wordt. Alle onderwijs is ondergeschikt aan de opvoeding en moet een opvoedend karakter hebben.

De pedagogiek is geen zuiver historische, empirische maar een normatieve, teleologische constructieve wetenschap. (Bavinck, 17, een opvatting die modern genoemd mag worden)

Het doel van de opvoeding wordt niet gevonden door empirie, maar ontleend aan de wereldbeschouwing.

Er is weinig kans dat een algemeen erkende pedagogiek op basis van psychologische en / of experimenteel- pedagogische grondslag zal ontstaan.

Biologie, psychologie ed zijn echter onmisbare hulpwetenschappen. Historie en sociologie zijn ook onmisbaar, gezien het feit dat de mens een gemeenschapswezen is. Feiten zijn niet genoeg: er ontstaan ​​onmiddellijk verschil in weging en beoordeling.

“Een ieder, of hij wil of niet, beziet dus ook de zoogenaamde feiten van empirie en historie bij het licht van zijne godsdienstige of wijsgerige overtuiging. Zelve brengt de paedagogiek dan ook eigenlijk geen stof mee ”. (Bavinck, 19) Die ontleent ze aan theologie en filosofie, hierna aan de menswetenschappen. De gegevens maken dienstbaar aan het opvoedingsproces.

Voor Bavinck is de Schrift de bril waarmee de werkelijkheid scherper gezien wordt.

Het doel der opvoeding

"De opvoeding krijgt in het Evangelie, in het Woord Gods een vasten grondslag, eene onveranderlijke norma, een albeheerschend principe, een hoog en heilig ideaal."

De vreze des Heren is wel het principe, maar niet het gewijzigde van alle wijsheid. De christelijke religie is een zuurdesem, een organiserend principe, dat heel de opvoedingsinhoud doorzuurt, en dat het hele onderwijs doortrekt. (Bavinck, 27).

In de christelijke religie zijn alle mensen gelijk voor God.

Voor het humanisme ligt het doel van opvoeding in de mens zelf. Of het nu het intellectualistisch humanisme betreft, dat uitmondt in het kennisideaal, of het ethisch humanisme, dat (zoals bij Kant en Herbart) de opvoeding van de wil prioriteit geeft. Het doel hier is een zedelijke persoonlijkheid.

De verbazende ontwikkeling die de natuurwetenschappen in korte tijd laten zin, geeft overal een applicatie van haar methode te zien: de inductieve methode van het natuuronderzoek.

Dit nieuwe realisme wordt ook toegepast op de opvoeding. De oude opvoeding wordt afgekeurd: het was geheugenoverlading, verbalisme, formalisme, en geen eigen inzicht en oordeel, in verstand en wijsheid. Het kind mag niet passief zijn, maar actief.

De "reform" pedagogen, de voorstanders van een "Zukunftpädagogik" vinden dat de school de persoonlijkheid vernietigt. Met de huiselijke opvoeding is het niet veel beter gesteld. Er moet een radicale hervorming komen, tot behoud van het kind. Onze eeuw moet worden de eeuw van het kind. Het soort: centrum en norm van de volledige opvoeding. Opvoeden is eigenlijk: vrij laten. (Bavinck tekent hierbij aan DAT Montessori het Kind in schijn Vrij Laat:. Er Wordt geobserveerd en Het spelmateriaal is Voor het Kind uitgezocht Bavinck Loopt hier ahw vooruit op de Kritiek sterven Th.Litt later uitoefende op de toekomst- Gerichte pedagogen in Zijn boek Führen of Wachsenlassen . 1927) .

Het onderwijs wordt gebaseerd op de behoeften van het kind. Maar, zegt Bavinck, “Indien het doel van de opvoeding in de mensch ligt, gaat daarbij óf de individu óf de gemeenschap te gronde”. (Bavinck, 45)

Het schepsel is echter eindig en beperkt. Toch vormt de mens niet alleen voorstellingen en begrippen, maar ook ideeën van waarheid, goedheid, schoonheid. Door deze ideeën is de mens burger en onderdaan in een rijk van onzienlijke en eeuwige dingen. De godsdienst behoort bij het wezen van de mens.

Alleen in de christelijke religie is elke tegenstelling in eigenlijk opgeheven: man / vrouw, heer / dienstknecht, persoonlijkheid / gemeenschap, verstand / hart, school / leven.

Het christelijk ideaal komt het beste tot uiting in de Gereformeerde wereldbeschouwing: die mag terecht “verheerlijking der werkelijkheid” heten. Daartoe vormt de opvoeding.

“En het ideaal eener Christelijke opvoeding, in huisgezin, in lagere, middelbare en hooge school blijft nu als teen: waarachtige godsvrucht, organisch met degelijke kennis en echte beschaving (Bildung) verbonden. Zoo vormen wij menschen Goden ; tot alle goed werk toegerust ; tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust. ”(Bavinck, 51)

De studie van de mens: andere wetenschappen.

Opvoeding van de mens veronderstelt kennis van de mens. Bij de studie van de mens hebben we niet gedaan met weegbare, meetbare grootheden, maar met verschijnselen van een geestelijke natuur. De tegenwoordige psychologie lijkt wel empirisch en exact geworden. Zo bij Herbart: daar werken de voorstellingen als fysische krachten, met aantrekking en afstoting, met verschil in intensiteit. Herbart verwart teveel de voorstellingen met gewaarwordingen en hij verwaarloost de wil, aldus Bavinck. Weber en Fechner onderzochten de intensiteit van prikkels, om na te gaan wanneer een prikkel tot een gewaarwording leidt. Wundt erkende uiteindelijk dat er ook psychische verschijnselen meelopen in het fysische zijn.

De "wet" van Weber-Fechner: De sensatie is evenredig met de logaritme van de prikkel.Wanneer een geblindeerde proefpersoon een massa van 1 kilo moest vergelijken met een massa van 1 kg + een paar gram werd er geen verschil gemaakt. Pas vanaf een bepaald verschil wordt er een toename van de massa herinneringen. Dit blijkt verschil is echter niet altijd hetzelfde (bijvoorbeeld 50 gram). Wanneer de basismassa verdubbelt, wordt de drempel waarboven het verschil wordt gebruikt ook verdubbeld. De wet van Weber- Fechner zat 100 jaar lang in het pakket leerstof voor kweekscholen. (!) Wilhelm M. Wundt, (1832 - 1920) In navolging van Fechner meende Wundt dat psychologische fenomenen door middel van meetbare prikkels en de reacties daarop te voorkomen konden worden met behulp van experimentele methoden. Hij introduceerde oa de methode van de introspectie,

Bavinck erkent dat er in dit soort onderzoeken waardevolle elementen kunnen zitten, maar hij verwacht er niet teveel van. Zoveel psychologen, zoveel psychologieën. Er kan in ieder geval geen pedagogiek op gebouwd worden. Die zou trouwens telkens weer moeten veranderen. Er kunnen alleen zeer algemene beginselen en wetten aan ontleend worden. En ook bij de empiristen komen wel degelijk allerlei beschouwingen over het wezen van de ziel voor.

Fundamenteel is de vraag van de mens een ontwikkeld dier of een beelddrager Gods is. Zonder filosofie komen we in de psychologie en pedagogiek niet uit.

Men gaat, wegens de niet grote bruikbaarheid van de natuurwetenschappelijke methode, de laatste tijd uit van de historische of genetische methode. Zo in de op gang komende psychologie van het kind. Die is belangrijk en verdient steun en instemming. Wat voor Bavinck betekent niet dat de basis van de opvoeding kunnen vormen.

De evvolutionisische bioloog Haeckel zei dat de ontwikkeling van een organisme van een bepaalde soort een herhaling van een evolutionaire ontwikkeling van die soort is. is daarbij product van de omstandigheden. Tegenwoordig lijkt de mens de evolutie verder in eigen hand te kunnen nemen.

Een kind wordt niet gemaakt, maar gevormd. We hebben kinderen te aanvaarden zoals ze zijn, met alle vermogens en krachten, met zijn aanleg.

" Elk mensch is product der gemeenschap, lid van een groter geheel, maar in die gemeenschap ook een eigen ik, een zelfstandig persoon, eene levende ziel, welke in waarde de gansche wereld overtreft ." (Bavinck, 77. Een belangrijke pedagogische positiebepaling. Twintig jaar later formuleerde Ph. Kohnstamm zijn christelijke pedagogiek op de uitgangspunt van de Ik - Gij relatie.)

De mens komt niet als een tabula rasa ter wereld. Heel de historie weerspreekt de almacht der opvoeding.

Vele psychologen en pedagogen doen ook geen religie bestaat.

Maar de mens is beeld Gods “Ieder mensch is beeld Gods, bijzondere expressie van het beeld Gods dat in het menselijk geslacht tot ontvouwing komt”. ( Bavinck, 84)

De Schrift leert ons over de zondeval en de macht van de zonde. Die heeft greep op de totaliteit van de mens.

De Schrift leert ons dat er genade is. Een algemene genade, waardoor er nog veel goeds overgebleven is. God beteugelt de zonde door weldaden en zegeningen. Wie deze natuurlijke gaven miskent en veracht vervalt to moedeloosheid en werkeloos pessimisme.

De hoogste en rijkste genade is echter anders. De wedergeboorte en bekering, die alleen ontvangen wordt in de gemeenschap met Christus vernieuwt werkelijk. God schenkt die naar zijn welbehagen. “Hij heeft er lust in, om ze uit te delen in de weg naar werkwoorden, en ze dus niet alleen aan de geloovige ouders maar ook aan hun zaad te schenken. En de kinderdoop is daarvan het zegel en het onderpand. ”

Mensen Gods kunnen wij niet scheppen, dat kan ook de beste christelijke opvoeding niet. Maar mensen Gods volmaken, tot alle goed werk toerusten, door onderwijzing in het Woord, dat is ons hoge ideaal, aldus Bavinck.

Autoriteit en tucht

Autoriteit en piëteit vormden lang de grondslag voor de verhouding onderwijzer- leerling. Vooral de Reform pedagogiek is daar slecht over te spreken. Het kind is majesteit, wek de zelfstandigheid op bij het kind. Ruil gehoorzaamheid in voor rechtvaardige behandeling. Wat het leren betreft: geen waarheden opdringen aan het kind. Dat moet actief zelfontdekkend bezig zijn. De oude tucht is principieel verkeerd.

In de Reform- kritiek zit, aldus Bavinck, een kern van waarheid. Teveel werden kinderen in het verleden geknipt naar één model. Er is meer te merken dat waardering verdient. Zoals de nadruk op echte vorming in plaats van verintellectualisering, de verbetering van didactiek ed Maar de achtergronden zijn verwerpelijk.

Hoewel er met enig goed recht van het kind als “majesteit” gesproken kan worden (de Schrift stelt het kind hoog, zoals alleen al blijkt uit Psalm 8, en uit het gegeven dat niemand kinderen mag verhinderen tot Jezus te komen) is gezag inherent aan het vijfde gebod, en duidelijk in alle verbanden ook waarin de Schrift over opvoeding spreekt.

“t Is schier eene penetentie om heden ten dage in Amsterdam openbaar onderwijzer te zijn”, zo citeert Bavinck een onderwijzer uit het Handelsblad uit maart 1904. Moeten kinderen alleen in overeenstemming met hun natuur behandeld worden, zoals Rousseau zegt? Of is er leiding en tucht nodig? Bavinck is geen voorstander van lichamelijke straffen op school. Wel van een heldere orde, en een duidelijke regeling van gezag en gehoorzaamheid. Vroeger werd de roede gebruikt als machtsmiddel. Tucht moet gericht zijn op verbetering, hoewel het strafelement ook aanwezig moet zijn. Tucht gaat niet alleen om het bestraffen van overtredingen, maar ook om de beteugeling en het ombuigen van verkeerde neigingen bij het kind.

In een vervolg hoofdstuk laten we Bavinck nogmaals aan het woord: hij gaat elders dieper in op moderne opvattingen over onderwijs en opvoeding.

De gedachten van Bavinck zijn eigenlijk steeds weer terug te vinden in gereformeerde beschouwingen over opvoeding. Naam ontmoet in gereformeerd vrijgemaakte kring van 1960-1990.